ontwerp en uitvoering
De ontstaansgeschiedenis van het Van Doesburghuis gaat terug tot 1926. Theo en Nelly kopen samen met Hans Arp en zijn echtgenote Sophie Taeuber-Arp een stuk grond in Clamart, een voorstadje ten zuidwesten van Parijs. Van Doesburg werkt op dat moment met de Arps samen aan het ontwerp voor een interieur van de uitgaansgelegenheid Aubette in Straatsburg. De twee echtparen kunnen het goed met elkaar vinden; het perceel dat ze kopen is groot genoeg voor een dubbele atelierwoning waarvoor Van Doesburg het ontwerp maakt. Omdat hij geen geoefend architect is, vraagt hij de van oorsprong Zwitserse architect Denis Honegger om bestektekeningen te maken. Van Doesburg vindt echter dat Honegger zich teveel als ontwerper opstelt en te weinig als tekenaar en zaken nodeloos ingewikkeld maakt. Het ontwerpproces loopt vertraging op en de Arps vrezen dat de bouwkosten zullen stijgen. Zij blazen de plannen voor een gezamenlijk woonhuis af en nemen het deel van de grond van de Van Doesburgs over. Daarmee komt geen einde aan Van Doesburgs ambitie om een atelierwoning te bouwen: in 1927 kopen Theo en Nelly aan een hellende straat, Rue Charles Infroit, vlakbij het station van Meudon-Val Fleury, een smal perceel.
Voor-, achter- en zij aanzicht en axonometrie, situatie 1929 (met de niet uitgevoerde wenteltrap).
Deze keer wordt Van Doesburg bijgestaan door de jonge bouwkundestudent Abraham Elzas. Over zijn rol in deze samenwerking heeft van Elzas gezegd dat hij ‘het potlood van Van Doesburg’ was. Het ontwerp vloeit voort uit de plannen voor het dubbele woonhuis met de Arps maar het perceel is veel kleiner. Van Doesburg ontwerpt alles, tot en met de deuren, trappen, ramen, kozijnen, de kleuren van de vloer en het glas-in-lood raam. Het resultaat is een helder concept van twee ineengeschoven kubussen waarvan een voor het atelier is bestemd en het andere voor het woongedeelte. De gevel aan de voorzijde die deel uitmaakt van de ‘woonkubus’ bestaat uit horizontale en verticale vlakken. De diagonale trap naar de eerste verdieping is verborgen achter een vierkante wand dat door een luifel boven de toegangsdeur extra wordt geaccentueerd. Het kleurgebruik in de witgepleisterde gevel is beperkt tot de buitendeuren in rood, geel en blauw. Zichtbaar aan de voorzijde is het hek op het dak dat het terras afsluit. De achtergevel maakt deel uit van de ‘atelierkubus’. Ze helt over een terras met daarachter een tuin en wordt gedomineerd door twee brede, metershoge ramen met zwarte stalen kozijnen.
De atelierwoning in aanbouw en Theo en Nelly op de bouwplaats (1930).
De bouw van de atelierwoning blijkt voortdurend problemen te hebben opgeleverd omdat Van Doesburg op geen enkele manier standaardmaten toepaste. Daar komt bij dat hij experimenteert met materialen waaronder Solomite, een productnaam voor samengeperste stroplaten waarmee het betonskelet werd opgevuld, die vervolgens werden afgewerkt met een stuc- en een cementpleisterlaag. Waarschijnlijk koos Van Doesburg voor dit relatief goedkope materiaal uit bezuinigingsoverwegingen. Al tijdens de bouw vertoont de cementlaag in het Solomite scheuren; volgens Van Doesburg vanwege temperatuurverschillen die het materiaal niet kan verdragen. Op kosten van het bedrijf worden de scheuren weggewerkt.
Het dakterras en het terras onder het atelier met toegang naar de keuken (jaren dertig).
De simpele ineenpassing van twee kubussen zonder de uitwaaiering van volumes, zoals in vroegere ontwerpen is te zien, heeft een aantal vakgenoten teleurgesteld. De eenvoud van het ontwerp kan echter ook het resultaat zijn van een bewuste keuze zoals Evert van Straaten en de architect en kleurexpert Mariël Polman in hun onderzoek stellen. Van Straaten is van oordeel dat de atelierwoning Van Doesburgs veranderende opvattingen over compositie weerspiegelt in die zin dat hij de strikte horizontale en verticale lijnvoering (het neoplasticisme) die Piet Mondriaan voorschreef met het elementarisme uitbreidde met de dynamische diagonaal als essentieel element.
Vanaf 1925 legt Van Doesburg een steeds duidelijker aversie aan de dag tegen het intuïtief componeren. Daarbij zou hij op zoek zijn naar een universele kunst die op basis van wiskundige gegevens tot stand moet komen. In de laatste jaren van zijn leven past Van Doesburg dan ook wetmatigheden toe en construeert hij een universele vorm waarin controleerbaarheid het trefwoord wordt. In de atelierwoning is deze controleerbaarheid in de maatvoering terug te vinden: uit schetsen leidt Van Straaten af dat Van Doesburg de gulden snede wilde toepassen, maar kreeg de atelierwoning uiteindelijk een ander maatsysteem. Dit markeert volgens Van Straaten in velerlei opzicht de overgang van een intuïtieve naar een meer rationele benadering in Van Doesburgs werk. Naast de onmiskenbare rationalisaties in het denken van Van Doesburg hebben de praktische beperkingen, zoals het smalle perceel, hierbij ongetwijfeld ook een rol gespeeld.