theo en nelly
Theo van Doesburg (1883 – 1931) en Nelly van Moorsel (1899 – 1975) leren elkaar in de zomer van 1920 kennen in de Haagse Kunstkring waar Van Doesburg een voordracht houdt. Een half jaar later breekt de 21-jarige Nelly met haar familie om met de 16 jaar oudere Theo het avontuur aan te gaan. Van Doesburg heeft zich als schilder, schrijver, ethicus, typograaf en ontwerper tot de spil van de Europese avant-garde ontwikkeld. Als oprichter van De Stijl (1917 – 1931) en als hoofdredacteur van het gelijknamige tijdschrift wordt Van Doesburg in binnen- en buitenland voor lezingen en optredens uitgenodigd. Sinds hun reis in maart 1921 naar Weimar vergezelt Nelly hem op buitenlandse reizen waar ze samen als duo optreden. Nelly, die een muziekopleiding aan het conservatorium heeft gevolgd, begeleidt Theo achter de piano onder haar artiestennaam Pétro van Doesburg. Na een Dada tournee door Duitsland, waar Nelly tot het ‘onmisbare dadaïstische muziekinstrument van Europa’ wordt uitgeroepen, organiseert Van Doesburg in Nederland de roemruchte Dada soirées. Samen met Nelly, De Stijl genoot Vilmosz Huzár en de Duitse dadaïst Kurt Schwitters, die vanuit de zaal Van Doesburgs beschouwingen interrumpeert met gedichten en dierengeluiden, trekken ze volle zalen. Over deze dadaïstische veldtocht heeft K. Schippers de prachtige publicatie Holland Dada geschreven.
Boven: programma Dada Soirée, ontwerp Theo van Doesburg (1922). Onder: Nelly in het atelier van Mondriaan in Parijs, 1923 en tijdens een Dada avond in Amsterdam (1923).
Na een aantal jaren in Weimar te hebben gewoond, waar Van Doesburg aanvankelijk les zou geven aan het Bauhaus, vestigen Theo en Nelly zich in 1923 definitief in Parijs. De eerste weken logeren ze bij Piet Mondriaan maar al gauw vinden ze een sobere woning aan Rue du Moulin Vert. Aangemoedigd door de verzamelaar Léonce Rosenberg, die in zijn Galerie de L’Effort Moderne een tentoonstelling wil organiseren over De Stijl groep, begint Van Doesburg zijn ideeën over een ‘beeldende architectuur’ uit te werken. Samen met de net afgestudeerde architect Cornelis van Eesteren werkt hij modellen uit waarin de ruimtelijke dynamiek (de vierde dimensie) door vorm en kleur centraal staat. Deze krijgt onder andere gestalte in maquettes en kleurstudies voor twee modelwoningen die ze speciaal voor de tentoonstelling maken: La Maison Particulière en La Maison d’Artiste . Van Doesburg noemt ze ‘contra-constructies’: getekende en ingekleurde analyses van dragende en scheidende vlakken waarin zijn zoektocht naar een non-hiërarchische architectuur zonder ornamentiek, zonder onderscheid tussen voor- en achterzijde en zonder boven- en onderkant, samenvloeit. De tentoonstelling krijgt een vervolg in Nancy en het Duitse Weimar waarmee de internationale faam van De Stijl als architectuurbeweging wordt gevestigd.
Theo en Nelly werkend aan de maquette van La Maison Particulière , Parijs (1923).
Met betrekking tot het Van Doesburghuis is het ontwerp voor La Maison d’Artiste interessant omdat het toegespitst lijkt te zijn op de persoonlijke situatie van de Van Doesburgs. De atelierwoning bestaat uit een aantal kubische ruimtes die als een spiraal om het trappenhuis heen zijn gemonteerd op zodanige wijze dat geen sprake is van verdiepingen. In de plattegronden staan de functies van de verschillende ruimtes vermeld: een atelier, een chambre d’amis en een aparte muziekkamer (voor Nelly). De kern van de maquette is van koper en de muurvlakken van hout, karton en glas. De kleurconstructie voor het ontwerp, of contra-constructie, is af te leiden uit de tekeningen en gouache die Van Doesburg als zwevende vlakken in primaire kleuren aanbrengt. Kort na deze tentoonstelling komt de droom om een atelierwoning in Parijs te realiseren dichterbij door een erfenis vanwege het overlijden van Nellys vader. La Maison d’Artiste dient daarbij als leidraad maar het is onmiskenbaar dat de zwevende volumes en ver uit stekende ruimtes realisatie van dit ontwerp in de weg staan (zie verder bij ‘ontwerp en uitvoering’).
Contra-constructie, Theo van Doesburg (1923) en maquette La Maison d’Artiste , Theo van Doesburg in samenwerking met Cornelis van Eesteren (1923).
Voordat sprake is van de erfenis verhuizen Theo en Nelly een paar keer in Parijs maar omdat ze geen hoge huur kunnen betalen, blijft het behelpen. Een bouwopdracht waar Van Doesburg na de tentoonstelling bij Rosenberg op hoopt, blijft uit en pogingen van Nelly om pianolessen en concerten te geven, stranden. Om inkomsten te werven, besluit Nelly zelfs danslessen te nemen om op te treden in de vele danspaleizen die Parijs kent. Als de erfenis in 1924 vrijkomt, besluiten ze het bedrag te besteden aan de aanschaf van een stuk grond om een atelierwoning te realiseren (zie verder bij ‘ontwerp en uitvoering’).
Danseres Kamares bij Theo en Nelly in hun atelier in Clamart (1925) en Nelly en Theo in het atelier van Piet Mondriaan (1921).
De verhuizing naar de atelierwoning in Meudon-Val-Fleury vindt plaats in december 1930 als het huis bijna klaar is. In die tijd verergeren de astma aanvallen waar Theo aan lijdt. Op doktersadvies reizen Theo en Nelly naar Davos waar Theo op 7 maart 1931 overlijdt. Nelly keert alleen terug en zal tot aan haar dood in 1975 in het huis blijven wonen. Ze ontvangt er haar relaties uit de kunstwereld en maakt er, in de geest van Van Doesburg, een geliefd bedevaartsoord van voor kunstenaars, architecten, curatoren, componisten en verzamelaars. Nelly ziet het als haar missie de nalatenschap van Van Doesburg onder de aandacht te brengen, niet alleen in Parijs maar ook in Nederland. In 1936 vindt de eerste overzichtstentoonstelling over Van Doesburg in het Stedelijk Museum in Amsterdam plaats. Twee jaar later levert Nelly een belangrijke bijdrage aan de vermaarde tentoonstelling ‘Abstracte Kunst’, eveneens in het Stedelijk Museum, waar ook werk te zien is van Piet Mondriaan, Constantin Brancusi, Hans Arp, Fernand Léger en vele andere kunstenaars die behoorden tot de Moderne Beweging.
Boven: Theo bij de voordeur en Theo en Nelly met vrienden op het dakterras (herfst 1929). Onder: Nelly in het atelier (voorjaar 1931).
Rond deze tijd leert Nelly de Amerikaanse kunstverzamelaar Peggy Guggenheim kennen met wie ze levenslang bevriend blijft. Nelly wordt naast Marcel Duchamp een van haar vaste adviseurs. Ze brengt Peggy in contact met de Parijse kunstscene en vergezelt haar op haar reizen naar Zuid-Frankrijk waar Peggy een kunstenaarskolonie wil stichten. Hier kunnen kunstenaars met een kleine toelage wonen en werken in ruil voor kunstwerken. De plannen mislukken en als de Duitse troepen begin jaren veertig richting Parijs oprukken, vertrekt Peggy met haar inmiddels indrukwekkende collectie kubisme, expressionisme, De Stijl, futurisme en surrealisme naar Amerika. In 1947 zoekt Nelly Peggy in New York op als zij de eerste tentoonstelling in haar galerie over het abstracte werk van Van Doesburg organiseert. Nelly reist daarna met de tentoonstelling mee die in Los Angeles, San Francisco, Seattle, Chicago, Cincinnati en Cambridge Mass. wordt getoond waarmee de faam van Van Doesburg in Amerika wordt gevestigd.
Peggy Guggenheim en Lionello Venturi in haar paviljoen op de Biënnale in Venetië (1948).
Tot aan het einde van haar leven is Nelly actief op zoek naar erkenning voor Van Doesburg. Wies van Moorsel heeft deze missie in haar biografie over Nelly De doorsnee is mij niet genoeg uitgebreid beschreven en stelt dat Nelly na de dood van Van Doesburg zichzelf deze opdracht had gesteld. Ook was Nelly van mening dat er voor de abstracte kunst veel meer moeite gedaan moest worden om er bekendheid aan te geven. In de jaren vijftig keert Nelly meerdere keren naar Amerika terug om werk van Van Doesburg te verkopen, onder andere aan het Guggenheim Museum en particuliere verzamelaars zoals Herbert Rothschild. Uit de correspondentie die hierover beschikbaar is, maakt Wies van Moorsel op dat Nelly in Amerika ook vaak als bemiddelaar optrad bij de verkoop van werk van ondermeer Piet Mondriaan, Max Ernst en Fernand Léger.
Nelly geportretteerd door Theo van Doesburg (ca. 1922) en Nelly aan de achterzijde van het huis, jaartal onbekend.
In Nederland neemt in de jaren vijftig en zestig eveneens de interesse voor Van Doesburg en De Stijl toe. Het Stedelijk Museum in Amsterdam organiseert in 1951 een grote Stijl -tentoonstelling en heeft later in de persoon van de conservator Ad Petersen bemoeienis met de heruitgave van het tijdschrift De Stijl . In het Haags Gemeentemuseum wordt vanaf de jaren vijftig met name onder het directeurschap van Louis Wijssenbeek aan een zorgvuldig opgebouwde De Stijl collectie gewerkt. In het Van Abbemuseum wordt in 1968 onder het directeurschap van Jean Leering een grote overzichtstentoonstelling over het oeuvre van Van Doesburg georganiseerd. Op de opening neemt Nelly de postuum aan Van Doesburg toegekende Sikkensprijs in ontvangst ‘voor zijn pionierswerk voor een synthese van kleur en architectuur, zowel in praktijk als in geschrift’. Zes jaar later overlijdt Nelly van Moorsel op 76 jarige leeftijd.
Nelly en Jean Leering in het atelier, foto Ad Petersen (1970).